Een bladzijde slaat om, een kwartje valt, dakloze woorden
Hebben weer thuis waar de zin van gisteren voor morgen valt
Je gezicht, rimpelend van koren en kaf
Weer van weleer, stralend met geslepen toverstaf
Getooid met scherm gids je ons door boekenbergen
waar liefdesbewakers van woordenschat kaften als
zaadjes wortelen in deelbaar verstand, zwoegend
op oude leest van zo diep letteren tot het geen kwaad kan
Door jou bezweer ik dat lenen tijd kost, en tijd zelf ook geleend is
om te leren zwemmen in mijn gedachtenmeer, waar jij broodnodig blijft
als badmeester, om me op te vissen en weer terug te kieperen in
die wonderspiraal van het onzichtbare, wijsheid in trappelstand
In en om jouw rekken wegen letters licht als bloembestuivers
van prille wijnstok, jou wegschrijven is dus oogsten wissen
en blikveld verdorren in de zoektocht naar het maakbare
van diepte, wij toch al woestijnende akkers van verbeelding
Bieb, blijf je vruchtbare inkt gieten in uitleen
Laat ons je oogst bewaren als bergwater voor verstand
Bieb, alleen jij rekt de boomgrens op van binnenwonderland